De Legende van Bride of Brigit van de Eilanden

Deze Keltische legende gaat over Bride de pleegmoeder van Jezus. Nadat Bride's vader, de prins Dughall Don, verbannen was uit Ierland, scheepte hij zich samen met het kind en nog andere reizigers in. Ze hadden Alba als bestemming. Maar er stak een storm op en het tere bootje van leer dreef af en werd als een uitgeputte en levenloze vis op de zuidelijke punt van het eiland Iona gesmeten. Er waren slechts twee overlevenden, Dughall Don en het kleine kind. Toen zij waren verwarmd door de zon, zagen zij een onherbergzame plek. Tot grote verbazing van haar vader knielde de kleine neer en zong een lied in een taal die hij niet kende. Dit was wonderbaarlijk omdat zij zo klein was dat zij nog niet kon praten, zelfs geen Keltisch, de enige taal die zij ooit had gehoord. Dughall Don begreep dat zijn dochter bijzonder moest zijn en knielde voor haar neer. Toen keek het knielende kind hem aan en zong met zachte tedere stem in het Keltisch:

Ik ben maar een klein kind,
Dughall, zoon van Hugh, zoon van Art,
Toch zal mijn mantel worden gelegd
Over de Heer van de Wereld.
Ja, het zal waarlijk geschieden, dat Hij,
De Koning der Elementen zelf
Zal rusten aan mijn hart
En ik zal Hem vrede schenken En vrede zal ik schenken aan allen, die dit vragen
Omwille van deze machtige vorst
En omwille van zijn moeder, die de dochter
van de vrede is.

Het kind werd aan de druïde van Iona toevertrouwd. Op de derde dag deelde de aartsdruïde Dughall mede dat hij op het eiland mocht bijven wonen. Hij zou voortaan eenvoudig Duvach heten. Het kind zou voortaan Bride heten; zo luidde de naam Brigit in de Keltische taal van de eilanden.
Hij zei: "Behandel Bride alsof ze je levensgeest is, maar laat haar veel met rust. Laat de zon en de wind haar leermeesters zijn."
Bride groeide op en werd buitengewoon mooi en bevallig; zij was ook opmerkelijk vroom. Bride bracht al haar dagen door op de hellingen van Dun-I, waarbij ze de schapen hoedde of achter de koeien aanliep over de groene heuvels en de grazige duinen. De schoonheid van de wereld was haar dagelijks voedsel. Haar geest was als het zonlicht dat door een witte bloem heen straalt.

Het was de ochtend van haar verjaardag en Bride was in het wit gekleed. Rond haar middel droeg zij een gordel van heilige lijsterbes takken. Terwijl zij liep, zong ze zacht, maar het waren geen woorden in het Keltisch en de ogen van het mooie meisje waren die van iemand met een visioen.
Niet ver van de top van Dun-I ligt een verborgen poel, die tot op de dag van vandaag de 'Bron van de Jeugd' wordt genoemd. Daar liep zij naar toe. Zij boog zich voorover naar de Bron van de Jeugd. In die tijd stonden er aan de overkant twee lijsterbessen. Ze waren goudgroen in het morgenlicht en zij moesten nog rood worden. Zij bracht haar lippen naar het water, maar deinsde verschrikt terug. Naast haar eigen spiegelbeeld zag zij het beeld van een andere vrouw, die zo mooi was, dat haar ziel diep geroerd was en uit verering haar onhoorbare roep uitstootte. Toen ze, bevend over haar hele lichaam, nog eens keek, zag ze niemand behalve zichzelf.
Maar wat was er ondertussen gebeurd? Toen ze naar de lijsterbessen keek, zag ze dat de takken in elkaar gestrengeld waren en een groene boog vormden. De bessen waren nu bloedrood terwijl her nog zomer moest worden. Langzaam liep zij naar de boog toe, een ogenblik aarzelde ze, maar toen een witte duif voor haar uit onder de lijsterbesbogen doorvloog, een duif zo wit als sneeuw maar stralend van her zonnevuur, stapte ze met een dromerige glimlach op haar gezicht naar voren om hem te volgen. Vanaf dat tijdstip werd Bride gedurende een jaar en een dag niet meer gezien. Alleen Cathal, de oude aartsdruïde, die zeven dagen later stierf, had een visioen van haar en weende van vreugde.

Bride zag dat de avond al was gevallen. Haar voeten maakten een zacht knerpend geluid in het hete zand. Ze bewoog zich geluidloos voort. Hier en daar zag ze bomen die ze niet kende. Ze had de druïden wel eens horen spreken over zonnige landen in her verre, onbereikbare Oosten, waar bomen groeiden die men palmen noemde, en die in de hitte toch niet verdorden. Dat waren de bomen die ze nu zag. Droomde ze? vroeg ze zich af. Ergens diep in haar binnenste droeg ze een zwakke herinnering aan een klein groen eiland ver weg in de noordelijke zeeën. De hitte teisterde het land; de aarde smeekte om water. Een lange gestalte kwam naar haar toe. Toen hij dichterbij kwam zag ze het gezicht van haar vader. Her deed haar goed. "Waar is je kruik, Brigit?" zei hij. Hoewel de woorden niet de woorden waren die ze kende, antwoordde ze in dezelfde woorden terug.
Haar vader was herbergier in Bethlehem. Hij vertelde aan Brigit dat bijna alle watervaten leeg waren. Het was al maanden kurkdroog. Hij vertelde Brigit dat hij met alle dieren, kamelen, paarden en ezels naar Jeruzalem wilde. Een jongeman had hem verteld dat er op de heuvel de Olijfberg een bron is met onuitputtelijke zuiver water. Hij kon dan alle waterzakken vullen en weer naar huis gaan om de periode van droogte door te komen. Meer werd er die avond niet gezegd. Voor hij vertrok had Dughall Don Bride terzijde genomen. Er was nog een klein restje water en 1 flesje bier; die liet hij voor haar achter, en zij moest beloven dat zij het aan niemand anders zou geven, en zij moest zweren dat zij niemand onderdak zou geven totdat hij weer terug was.
Op de middag van de derde dag hoorde Bride gerammel aan de deur. Zij zag een uitgeputte, grijze man staan, stoffig en vermoeid. Naast hem stond een ezel. Op die ezel zat een vrouw, jong en zo mooi. Maar het was niet haar schoonheid die Bride verraste, nee, en ook niet de zware schoot, die liet zien dat de vrouw een kind droeg. Ze herkende haar uit een droom, toen ze in een poel een vrouw naast haar eigen spiegelbeeld had gezien. Zij vroegen om eten en drinken en om onderdak. Hij stelde zich voor als Jozef, een timmerman uit Arimathea en zijn vrouw Maria op wie een geheim rustte. Bride vertelde dat zij haar vader had beloofd om niemand binnen te laten, of te eten en drinken te geven. De timmerman zuchtte, maar de mooie vrouw op de ezel richtte haar in de schaduw gehulde ogen op Bride, zodat het meisje beefde van vreugde en vrees. "En wil je mij dan vergeten, Brighde-Alona," zei ze zachtjes in het lieflijke Keltisch van de eilanden. "Zeker, ik weet het nog", fluisterde Bride, vervuld van diepe eerbied. Ze bracht het water en het flesje bier, en zij gaf hen haverkoeken, gerstebroodjes en bruin brood. Nadat zij gegeten hadden, bracht Bride hen naar een schone koele stal en met een vredig hart keerde zij terug. Toen kwam haar vader terug, met water, druiven en groene vruchten.
Terwijl hij at vertelde Bride hem van de reizigers. Opeens hoorde zij een vreemd geluid. Bride zei dat het eindelijk de regen was, maar Dughall was in gepeins verzonken. Ja, zei hij eindelijk, "Is er niet voorspeld dat de Vorst der Wereld in dit land geboren zal worden rijdens een zware regenval, na een periode van droogte. Brigit, Brigit, deze vrouw Maria moer de moeder van de Vorst zijn die de hele mensheid zal verlossen van het kwaad, het lijden en de dood!"
Hij stond op en wenkte Brigit om hem te volgen en zo kwamen ze bij de stal. Het leek alsof in het stalletje een schelp was gevuld met het licht van de opgaande zon. Zachtjes duwden ze de deur open. Toen ze zagen wat ze zagen vielen ze op hun knieën. Maria zat daar omhuld door haar hemelse schoonheid, als het schijnsel van de zon op een in duisternis gehuld land: op haar schoot een kind, dat zachtjes lachte, het leek uit licht gevormd te zijn. "Wie is het?" fluisterde Dughall Don tot Jozef. "Het is de Vredevorst" zei hij.
"Brigit, mijn lieve zuster" - en toen zij dit fluisterde, reikte Maria Bride het kleine kind aan. Het mooi meisje nam het kind in haar armen en be-dekte het met haar mantel. Daarom wordt ze tot op de huidige dag Brighde-nam-Brar genoemd, Sint Bride met de mantel. En de hele nacht, terwijl de moeder sliep, verzorgde Bride het kind met tedere hand, terwijl ze zacht wiegeliedjes neuriede. En dit was één van de liederen die zij zong:

"Zit op mijn knie"
Zong Brigit Bride
"Zit hier O kindje lief
Dicht bij mijn hart,
mijn hart:
Want je pleegmoeder
ben ik, mijn hulpeloos lam!
O wees niet bang"
Zong de goede Sint-Bride.

Het was in de nacht, dat ver weg op Iona de aartsdruïde Cathal stierf. Maar voordat de adem hem verliet, had hij zijn visioen van vreugde en zijn laatste woorden waren:

"Brigit Bride, op haar knie
De Koning der Elementen, slapend aan haar borst"

Toen de ochtend aanbrak werd Maria wakker en nam het kind. Ze kuste Bride op haar voorhoofd en zei tot haar: "Brigit, mijn lieve zuster, van nu tot in alle eeuwigheid zul je 'Muime Chriosd' worden genoemd, de pleegmoeder van Christus. Nadat Maria dit had gezegd, viel Bride in een diepe slaap. Het was al laat toen ze ontwaakte, hoewel ze haar ogen niet opende, maar dromerig bleef liggen. Ze hoorde liederen en de muziek van de engelen wiegden haar in vrede. Ze hoorde de stemmen zingen: "Gezegend zijt gij, o Brigit, die de koning de Elementen laafde aan uw borst: gezegend gij, de maagdelijke zuster van de maagdelijke moeder, want in alle tijden zult ge genoemd worden, de pleegmoeder van Jezus, die de Christus is." Toen herinnerde Bride zich alles weer en opende haar ogen. De stal was zachtjes door een helder licht verlicht. Zij liep de straat op naar de oostelijke poort. Niemand zag haar in de schemering. Een tijd lang volgde Bride de weg die naar Nazareth leidt. Zij zag een groep voorname vreemdelingen, die uit het Oosten waren gekomen, geleid door een ster. Zij voerden kostbare geschenken met zich mee, maar men wist niet vanwaar zij gekomen waren, wat ze wensten en waarheen zij gingen.
Er was angst in het hart van Bride toen ze in het duister liep en ze was blij toen de maan opkwam en haar met haar vredige stralen bescheen. Zij zag voor zich uit voetsporen in de dauw, het waren die van een vrouw en van een kind. De hele nacht volgde zij die voetstappen. Achter haar verschenen ook voetsporen in de dauw, hoewel ze hier niets van merkte. En dit was de 'Lorgadh-Birde' waarover de mensen tot in deze tijd spreken: "De zoektocht van de heilige Sint-Bride." Plotseling hield ze stil. Er waren geen voetstappen meer. Verlangend tuurde ze voor zich uit, zij zag lichtjes van een stad. "Waarlijk het is Jeruzalem," fluisterde ze vervuld van ontzag, want zij had die grote stad nog nooit gezien. Zij keek verwonderd rond, want nu zag ze dat de gele sterren leken op schitteringen van de stralen van de zon op de kam van een heuvel die in het oosten ligt. Uitbundige vreugde vervulde de ochtendschemering. Zij hoorde het lieflijke geluid van blatende ooien en lammeren en her geluid van de opkomende vloed. Her zwakke geroep van zilvermeeuwen vervulde de lucht. Verward en gespannen stond zij daar, waarheen moest zij gaan? Bij haar voeten stond een gele bloem en zij plukte hem. "Vertel mij, o kleine zonnebloem, welke weg moer ik gaan?" En toen zij dat had gezegd, vloog er een kleine gouden bij op uit het hart van de bloem, in de richting van de heuvel aan haar linkerkant. En sinds die dag wordt de paardebloem 'am - Bèarnin - Brighde" genoemd.
Ze aarzelde nog steeds, toen vloog een zeevogel met luide kreet langs haar heen, "Welke weg moer ik gaan, Oeisirèun" riep ze. Hierop zwenkte de vogel in zijn vlucht en ging de gouden bij achterna, terwijl hij riep:
"Deze kant, o Bride, Bride, Bride, Bri-i-i-i-de!" Zo komt het dat vanaf deze dag de scholekster 'Gille-Brighde' wordt genoemd, de 'Dienaar van Sint Bride'. Toen was het dat Bride deze sian zei:

"God voor mij;
De maagd Maria achter mij;
En de Zoon gezonden door de Koning der Elementen!
Ik ben in een gunstige positie ten opzichte van U, o God,
en God in mijn voetstappen.
Moge de Zoon van Maria, Koning der Elementen,
De betekenis van dit alles voor mij onthullen,
Door zijn genade."

En toen ze klaar was, zag ze voor zich twee lijsterbessen, waarvan de takken in elkaar gevlochten waren zodat ze een boog vormden. Ze ging onder de boog van lijsterbessen door. Heerlijk was de groene schaduw van de lijsterbessen, die nu loodrecht omhoog groeiden als jonge sparren. Bride keek om zich heen en haar ogen waren vol vreugde. Hoe vertrouwd was de bloeiende heide op de hellingen van Dun-I. Daar lag Iona, groen en goud, omkranst door blauwe wateren - dierbaar was de thuiskomst. Met van sterren doorstraald licht in haar ogen daalde ze tussen de heidestruiken en de groene varens door, de heuvel af, wit, wonderbaarlijk en lieflijk om te zien.

Brigitte Beck
vrij naar: De legende van Bride van de eilanden
Fiona Macleod

terug naar Artikelen per categorie